‘Lady Rothschild bleef ook tijdens haar toilet eenigszins zenuwachtig.’

 

DE DOODENDANS

Eene vertelling van E. Rossi

 

Bezorgd

en van enige aantekeningen voorzien

door

Ed Schilders

 

Tilburg MMXXIII

 

Lady Rothschild ontwaakte op een nevelachtigen November-ochtend met een luiden angstkreet.

“O, ik heb afschuwelijk gedroomd”, antwoordde zij op de belangstellende vraag van hare kamenier, die haastig kwam aanloopen.

Het kleine kameniertje sloeg met een “shocking!” de handen ineen, maar kon toch in stilte niet nalaten de opmerking te maken, dat het heerlijk was, dat deze “honderdvoudige millionnairs”, die “met hun vele geld alles, alles konden koopen”, hunne droomen toch niet konden commandeeren.

Ja, wat kocht die baron Nathanael al niet! Was er in Londen, Parijs, Berlijn, ja, in de geheele beschaafde wereld wel ergens een kunstvoorwerp of eene curiositeit, die hij niet wist te bemachtigen? Want tusschen zien en bezitten was voor hem slechts éene schrede, éen pennestreek! Zijn oudste zoon placht te zeggen: “Ware papa antiquair geweest, hij had een rijk man kunnen worden”, – een compliment, dat de oude heer lachend in ontvangst nam. [1]

Lady Rothschild bleef ook tijdens haar toilet eenigszins zenuwachtig; de droom moest een bijzonder diepe indruk op haar hebben gemaakt, want  over hare anders zoo heldere, vriendelijke oogen lag een schaduw en op het minste gerucht schrikte ze op.

Wat was er gebeurd? Den vorigen avond was er in de bibliotheek des huizes, in de beroemde palmenrotonde een klein, intiem gezelschap bij de thee verzameld geweest. De baron had een aantal boeken gekocht, waaromtrent hij den heeren van het gezelschap op fluisterenden toon eenige mededeelingen deed, en daar hij met opzet de tegenwoordigheid van dames in dezen kring vermeed, vermoedde de lady, dat het weer om een curiositeit  als de geïllustreerde Poucelle [2] van Voltaire of de Juliette [3] van den markies de Sade, en dergelijke, te doen was, die de eigenschap hadden tegelijkertijd berucht en beroemd te wezen. Ze zou er niet aan hebben gedacht, dergelijke boeken te lezen, daarenboven droeg de baron den sleutel van het kastje, waarin deze bewaard werden, bij zich. Overigens stond de geheele bibliotheek voor haar open.

Ditmaal scheen zij zich evenwel in haar vermoeden te hebben vergist, want haar man legde den kleinen stapel boeken op een tafeltje, en daar bleven zij liggen, - dubbel geheimzinnig, wijl zij duidelijk had gehoord, dat de baron had gezegd:  “De dames mogen het niet weten...”

Men verliet eindelijk de palmenrotonde en soupeerde in de marmerzaal van het paleis. Middernacht was reeds lang voorbij, toen lady Rothschild zich in hare slaapkamer terugtrok. Gewoonlijk las zij nog een paar bladzijden uit een lichten roman, eer zij haar avondgebed deed; ’t was nu alleen vrouwelijke nieuwsgierigheid naar den inhoud van het stapeltje boeken, die haar bezighield. Vergezeld van hare kamenier, begaf zij zich naar de bibliotheek naar het tafeltje waar de boeken lagen opgestapeld.

Maar – was het de opgewondenheid of eene andere oorzaak ?  –  het deed haar onaangenaam aan, toen zij de boeken aanraakte: de lederen banden schenen vettig en zacht te gevoelen, ofschoon ze zich door niets van andere banden onderscheidden.

De beide eerste boeken, van zelfde formaat en in denzelfden band hadden waarschijnlijk eene zekere Mary Bateman behoord – haar naam stond op de binnenzijde van den band; [4] het eene was Hurt of Sedition van sir John Cheek, het andere Marianne, prinses van Braithwaiter, oude interessante mededeelingen uit het begin dezer eeuw. [5] Daarop volgde een zeer klein boekje met vervelende  fransche gedichten; op de binnenzijde stond de naam Louvet de Couvray. Was dat de eigenaar of misschien de boekbinder geweest? “Dat laatste is onmogelijk" merkte de uitstekend ontwikkelde dame op, die de geestige Brieven en het geroemde Afscheid van hem had gelezen, het laatste geschreven eenige oogenblikken vóór de alles verslindende guillotine ook aan zijn bestaan een einde maakte. [6] Dan kwamen twee Elsevier-bandjes „gebonden door Jozef Zaelmsdorf” [7] ; verder een heel klein boekje met het inschrift “George Cudmore, 1830” [8], dat de lady als onbekend ter zijde legde. Een vluchtigen blik wierp zij nog op het eveneens onbekende Life of Corder, “John Harwood” [9], om dan het laatste boek op te nemen dat een reeks voortreffelijke copieën van Hans Holbein’s Doodendans bevatte. [10] Alle andere boeken waren haar volkomen onverschillig geweest, naar deze voortreffelijke bewerking van  den Danse macabre trok hare aandacht; zij gaf het boek aan hare kamenier te dragen en in hare slaapkamer aangekomen, was zij er spoedig geheel in verdiept, hoe weinig deze ontspanning voor dit uur ook geschikt was. Op de opgewondenheid, waarin de beschouwing van deze teekening haar bracht, volgde eene geheele afmatting, de voorbode van een diepen slaap. En uit dien slaap was zij den volgenden morgen met een luiden angstkreet ontwaakt.


Hare lievelingsdochter verbrak het somber gepeins, waarin zij verdiept was, met een harteljjken morgenkus; de moeder verhaalde haar den vreemden en beangstigenden droom, welken zij had gehad, doch het opgewekte gebabbel van het vroolijke meisje wist eindelijk den onaangenamen indruk weg te nemen. Toen de lady zich des avonds laat ter ruste begaf, vond zij het omineuze hoek weder op het nachttafeltje. Hare kamenier had het gereedgelegd; zij bladerde er eenigen tijd in en den volgenden ochtend ontwaakte zij weder met een luiden angstkreet.

“Vraag of mijne dochter hier komt!” riep zij de verschrikt toesnellende kamenier toe, en toen deze haastig kwam aanloopen, zeide zij: denk toch  eens aan Jane, ik heb weder dienzelfden ontzettenden droom gehad van gisternacht.”

Het jonge meisje werd op den voet gevolgd door de andere familieleden, want de kamenier was naar de ontbijtzaal gesneld en had het verschrikt ontwaken harer meesteres daar medegedeeld. Zoowel de baron als zijn zoons dachten aan een ernstig ongeluk.

“Wat is er gebeurd?” vroeg baron Nathanael.

“Twee nachten achtereen heb ik denzelfden afschuwelijken droom gehad: De deur der bibliotheek opent zich; eene rij witte gestalten, mannen, aangevoerd door een afschuwelijk wijf, treedt binnen – zij houden zich aan elkander vast als een krans – een doodendans. Met den strop om den hals, met de verwrongen trekken van vergiftigden, bewegen zij zich in een kring om een slanken man, wien bij elken pas het hoofd van den romp vliegt, om in het volgend oogenblik weder op de schouders terecht te komen; een zeer jong meisje, met zachte, edele trekken, wier lange blonde haren van het water druipen, springt doelloos rond. . . maar dat alles is niet het verschrikkelijkste van dezen droom: allen hebben vreeselijke wonden, op hunne naakte lichamen, groote plekken, van welke de huid is afgetrokken –een afschuwelijke aanblik! En als ik – in den droom uit de bibliotheek vlucht, volgt mij het blonde, schoone kind en neemt eene smeekende houding aan als bad zij om... ik weet niet wat – maar ik ontwaak met een gevoel alsof mij het hart moest breken”.

De oude heer en zijne zoons zagen elkander met een zonderlingen blik aan – daar bemerkte Jane den Danse macabre en riep op verwijtende toon: “Maar lieve mama, wanneer u ook zulke lectuur tegen den nacht leest, is het geen wonder, dat u zulke benauwende droomen hebt!”

Baron Nathanael nam het boek op en zeide: “Stel u gerust en laat u kleeden; het is heden een heerlijke dag; een rit in de frissche lucht zal uwe zenuwen wel weder tot rust brengen”.

“Er is dus toch nog iets tusschen hemel en aarde” zei de oude heer, terwijl hij het bewuste stapeltje boeken opnam, meer verbaasd dan verwonderd, – uwe mama, die geen vermoeden heeft dat al deze boeken in menschenhuid zijn gebonden, droomde de waarheid – of is het meer dan een droom geweest? Deze gestalten – ik herken ze allen. In de eerste plaats die afschuwelijke Mary Bateman, de terechtgestelde heks van Yorkshire; —de Elzeviers in de huid van den roofmoordenaar Payne; de cavalier der guillotine, Louvet de Couvray ; George Cudmore, die zijne vrouw heeft vergiftigd en werd terechtgesteld; Corder, de viervoudige moordenaar, wiens biographie in zijne eigen huid werd gebonden; Harwood, de kinderslachter, en eindelijk Minnie Blum, het schoone Duitsche meisje, dat als Gretchen zondigde en haar leven eindigde door in de Theems te springen, in hare huid is de Danse macabre gebonden”. [11] De baron legde met een licht schouderophalen het laatste boek bij de overige en zweeg. Zijn secretaris moest zoo spoedig mogelijk de boeken naar den antiquair in Greenstreet, Leicestersquare, terugbrengen, waar ze op zijn last voor den beroemden verzamelaar eerst kort geleden van heinde en ver bij elkander waren gebracht.

Lady Rothschild kon voortaan rustig slapen, de doodendans kwam hare droomen niet meer verontrusten. ’t Is evenwel de eenige keer geweest, dat baron Nathanael een ingekocht stuk heeft teruggegeven.

Zoo tenminste vertelde mij de secretaris, aan wien ik deze herinnering heb te danken.

Aantekeningen

De doodendans verscheen op 30 december 1895 in het dagblad De Avondpost. Bron: www.delpher

Over de auteur E. Rossi zijn mij geen biografische gegevens bekend geworden. In de databank WorldCat komt geen auteur voor die in verband gebracht kan worden met vertellingen als De doodendans.

Korte ‘vertellingen’ van E. Rossi werden in de jaren 1890 wel enige malen opgenomen in De Avondpost, getuige een aankondiging in dat dagblad op 1 augustus 1894:

Onze lezers vinden [in] dit nummer een bericht betreffende eene door ons blad uit te geven premie: Eene Mésalliance, roman van E. Rossi, van welken schrijver wij reeds meermalen korte novellen in ons Zondagsblad opnamen. Eene Mésalliance is met zorg in het Nederlandsch bewerkt.

Ook deze boekuitgave komt niet voor in WorldCat, maar we mogen uit de aankondiging afleiden dat Rossi geen Nederlandstalige schrijver was maar ‘bewerkt’ werd, dat wil zeggen ‘vertaald’.

Het ligt voor de hand Rossi in de Italiaanse letteren te plaatsen. Die indruk wordt bevestigd door zijn bijdrage Een kostbaar aandenken in De Avondpost van 13 april 1896, waarin de plaats van handeling een Italiaanse streek is, en alle personages Italiaanse namen hebben.

Noten

[1] Gezien het verloop van het verhaal mogen we aannemen dat de ‘lady’ in kwestie de echtgenote – Charlotte –  is van Nathaniel (Nat) de Rothschild (1812-1870), die behalve zakenman en eigenaar van de Mouton-wijngaarden bij Bordeaux ook een gedreven verzamelaar was van schilderijen, meubilair en boeken. Zijn omvangrijke boekerij werd voortgezet door zoon Nathan James Edouard (James Edouard) de Rothschild (1844-1881). Na diens overlijden op jonge leeftijd werd de bibliotheek in vier delen geveild: 1884, 1887, 1893, 1912. De catalogus,  Catalogue des livres composant la bibliothèque de feu M. le Baron James de Rothschild (Damascene Morgand, Paris) omvat in zijn totaliteit 2428 pagina’s met zeer gedetailleerde beschrijvingen. In 1920 verscheen bij dezelfde uitgever een totaalregister als vijfde deel. Catalogus en register zijn on line beschikbaar op website Gallica.bnf.fr

[2] Een zetfout. Bedoeld is: La Pucelle d'Orléans, het satirische gedicht van Voltaire.

[3] Juliette. Bedoeld is: L'Histoire de Juliette ou les Prospérités du vice, van de markies de Sade.

[4] Mary Bateman was niet de eigenares van de twee boeken; de ingeschreven naam fungeert als een waarmerk: de boeken zouden gebonden zijn in haar huid. Lawrence S. Thompson: ‘Haar volledige naam was Mrs. Mary Harker Bateman, en na haar executie in York Castle in 1809 werd ze ontleed in de General Infirmary in Leeds; haar huid werd gelooid en in kleine stukken verdeeld onder de aanvragers. Een boek dat in de huid van deze vrouw gebonden was, bevond zich, naar men aanneemt, in de Bibliotheek van de prins van Wales… (Religatum de pelle humana; University of Kentucky Libraries Occasional

Contributions, nr. 6, 1949.) Bateman werd ter dood veroordeeld als moordenares maar ook als heks. Vandaar haar bijnaam ‘The Yorkshire Witch’. 

[5] Hurt of Sedition wordt beschouwd als het hoofdwerk van sir John Cheek (1549), een Engelse classicus en politicus. Marianne, prinses van Braithwaiter heb ik niet kunnen identificeren.

[6] Jean-Baptiste Louvet de Couvray (1760-1797) is vooral bekend gebleven als de auteur van de meerdelige romaneske romans met de Chevalier de Faublas in de hoofdrol. Tijdens de Franse revolutie stond hij bekend als een geducht redenaar en gevreesd pamflettist, en voorman van de Girondijnen. Hij overleed jong, maar niet, zoals Rossi schrijft, onder de guillotine. De genoemde titels van Louvet de Couvray – Brieven  en Afscheid – heb ik niet onder die namen in Franse uitgave kunnen traceren. Waarschijnlijk wordt wel gedoeld op zijn memoires, waarvan een deel in in 1795 in druk verscheen, en die hij had geschreven op onderduikadressen. De eerste volledige editie, onder redactie van François Victor Alphonse Aulard, verscheen pas in 1889.

[7] Zetfout. Bedoeld is Joseph Zaehnsdorf (1816 –1886). In 1837 vestigde hij zich in Londen, waar hij in in 1844 zijn eigen boekbinderij begon. De door hem (of in zijn atelier) gebonden exemplaren zijn nog steeds een gewild verzamelobject. Uitgaven met de dodendans-prenten van Hans Holbein II zijn er vele, en van zeker vijf daarvan wordt gesuggereerd dat ze gebonden zijn in mensenhuid. Mogelijk doelt Rossi op een editie die in 1816 verscheen, waarvan in 1893 een exemplaar in Zaehnsdorfs atelier werd gebonden voor de boekhandelaar Bangs. Dit exemplaar is in het kader van het Anthropodermic Book Project onderworpen aan een zogenaamde PMF-test met als conclusie dat het inderdaad mensenhuid betreft.

[8] In de Albert Memorial Library in Exeter, bevindt zich een exemplaar van Miltons Poetical Works. Een notitie op het schutblad stelt dat de band een deel was van de huid van George Cudmore, die in Devon Country Gaol in 1830 werd geëxecuteerd voor de moord op zijn vrouw, Grace.

[9] Zetfout. Bedoeld is John Horwood. De Openbare Bibliotheek van Bury St. Edmunds bezit een octavo, bestaande uit een volledig verslag van het proces en de executie van Corder, die een jonge vrouw, Martin genaamd, vermoordde. Bron: Percy Fitzgerald, The Book Fancier (1887).

[10] Bedoeld is een heruitgave van prenten van Hans Holbein II, een dodendans die bekend is geworden onder de titel La grande danse macabre des hommes et des femmes.  Zie noot 7.

[11] ‘Deze gestalten – ik herken ze allen’:

- ‘Mary Bateman, de terechtgestelde heks van Yorkshire’ – zie noot 4.

- ‘de Elzeviers in de huid van den roofmoordenaar Payne’ – onbekend.

- ‘de cavalier der guillotine, Louvet de Couvray’ – zie noot 6.

- ‘George Cudmore, die zijne vrouw heeft vergiftigd’ –zie noot 8.

- ‘Corder, de viervoudige moordenaar’ – zie noot 9.

- Harwood = Horwood –zie noot 9.

- ‘Minnie Blum, het schoone Duitsche meisje’ – Ik heb haar, jammer genoeg, niet nader kunnen identificeren.

Beeldverantwoording

De gravure is een kopie van een van Holbeins dodendansprent: ‘De gravin en de dood’. De originele prent dateert uit 1536. De kopiïst is onbekend. Deze versie werd in 1547 gepubliceerd onder de titel Imagines mortis , in Lyon bij Johannes Frellon.

Bron: Rijksmuseum, objectnummer RP-P-OB-21.788(V).